Het 2e Vaticaans Concilie, dat plaatsvond van 1962-1965 zou - zo hoopte en verwachtte men - een revitalisering opleveren van het geloofsleven en daarmee ook van het religieuze leven. De kloosters zouden weer nieuwe aantrekkingskracht krijgen en actief jonge mensen gaan werven voor een vorm van religieus leven.
Gaandeweg wordt duidelijk dat deze vooronderstelling niet juist blijkt te zijn.
Het aantal roepingen neemt in korte tijd drastisch af, een groot aantal religieuzen treedt uit. Dit alles wordt in eerste instantie ervaren als een afbraak van bestaande zekerheden. Communiteiten en werkzaamheden komen onder druk te staan.